Tegen het einde van het jaar wordt traditiegetrouw het Belastingplan voor aankomend jaar gefinaliseerd. In dit plan vinden we alle wijzigingen op belastinggebied terug voor volgend jaar.
Het pakket aan wijzigingen wordt steeds uitgebreider, en komen namelijk steeds meer belastingen bij: van loonbelasting tot energiebelasting en van vliegbelasting tot vermogensrendementsheffing. Semmie zocht uit hoe ons belastingstelsel zich heeft ontwikkeld en waarom we als beleggers belasting moeten betalen.
In het kort:
Het feit dat er belasting betaald moet worden is niet iets van de afgelopen jaren: het is namelijk bekend dat men in Israël, al voordat onze jaartelling begon, belasting in natura betaalde. Dit gebeurde onder andere in de vorm van meel, bloem, gevogelte, koeien en schapen. Ook in het vroegere Romeinse Rijk waren burgers al verplicht om belasting te betalen. Dit deden ze over de grond waarop zij leefden en werkten; zie het als de voorloper van de onroerendezaakbelasting (OZB) zoals wij die kennen.
Het betalen van belasting kwam echter in een stroomversnelling toen de Romeinse keizer Augustus een bevolkingsregister aanlegde om efficiënter belasting te heffen. De Romeinen zelf waren vrijgesteld van het betalen van belasting, maar de volkeren die leefden op grond van het Romeinse Rijk moesten wel betalen. Dankzij het aanleggen van het bevolkingsregister wist de keizer precies wie waar woonde en wat ze moesten betalen aan belasting.
Door de bevolkingstoename in de middeleeuwen groeiden dorpen uit tot steden die zelf belasting gingen heffen. Er werd accijns ingevoerd op levensmiddelen als zeep, zout, graan en zelfs bier (bier was in de middeleeuwen namelijk voedzamer dan water). Niemand kon zonder deze middelen leven en dus waren steden op deze manier zeker van inkomsten. Daarnaast werd ook de voorloper van tol geïntroduceerd: voor het gebruik van openbare plekken zoals wegen en bruggen moest ook worden betaald.
Het Nederlands belastingstelsel ging voor het eerst op de schop toen Nederland onder bewind van Spanje kwam te staan. De Spaanse hertog van Alva wilde, ondanks veel verzet van de Nederlandse bevolking, nieuwe belastingen invoeren. Zijn doel was om het geldgebrek van de koninklijke regering terug te dringen. De belastingen die hij in wilde voeren waren de honderdste penning (heffing van 1% over alle bezittingen), de twintigste penning (heffing van 5% over de verkoop van onroerend goed) en de tiende penning (heffing van 10% over alle verkopen).
De koppige Nederlandse bevolking verzette zich met hand en tand tegen de belastingen. Zijn plannen gingen niet door maar de hertog ging uiteindelijk wel akkoord met een jaarlijkse afkoopsom van 2 miljoen.
De Gouden Eeuw die volgde bracht Nederland welvaart. Deze welvaart ontstond vooral dankzij de groeiende scheepvaart die de wereldzeeën veroverde. Naar alle uithoeken van de wereld werd gereisd om zo waardevolle grondstoffen en specerijen naar Nederland te vervoeren. Deze groeiende welvaart bracht meteen nieuwe belastingregels met zich mee.
Nieuwe algemene belastingen zoals in- en uitvoerrechten moesten worden betaald. En schepen die bescherming wilden van oorlogsschepen moesten konvooigeld betalen. Konvooirechten waren rechten die door de marine van met name rederijen werden geheven vanwege de bescherming van hun handelsschepen. Ook werden er licentrechten, ook wel verlof gelden genoemd, geheven om handel te mogen drijven met de vijand en goederen te mogen uitvoeren naar vijandelijke gebieden. Hoewel de genoemde belastingen algemeen waren, werden de meeste belastingen nog steeds op lokaal niveau geïnd.
In 1795 kwamen de Fransen aan de macht in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Zij voerden een nieuwe grondwet in waardoor Nederland een eenheidsstaat werd. In 1805 kreeg deze eenheidsstaat een centraal belastingstelsel met nogal wat wijzigingen. Waar iedereen voorheen hetzelfde bedrag aan belasting moest betalen, werd vanaf dit moment bij het heffen van belasting rekening gehouden met iemands inkomsten.
Alleen was het lastig om een inschatting te maken van hoeveel men nou daadwerkelijk verdiende. Daarom werd er gekeken naar hoe iemand leefde. Een ambtenaar kwam thuis langs om te zien hoeveel goederen iemand bezat en hoe iemand leefde. Zo betekende een hoger aantal ramen en deuren in een huis meer rijkdom en dus meer belasting. Ook moest er belasting betaald worden over het aantal dienstboden en koets- en rijpaarden dat iemand bezat. Luxegoederen werden ook belast: op waaiers, hoeden, parasols, pruiken, handschoenen en haarpoeder werd extra belasting geheven. Men vond dat de mensen die deze producten kochten wel wat meer konden missen en dus meer belasting konden betalen.
In 1914 werd de inkomstenbelasting ingevoerd voor inkomsten uit arbeid, bedrijf en vermogen. Deze belasting was gebaseerd op draagkracht: hoe meer inkomsten je had, hoe meer je moest afdragen.
Het hoogste tarief was bij invoering 5%. Met deze ’nieuwe’ inkomstenbelasting werden de verschillende bronnen van inkomsten voortaan gelijk belast. Tot die tijd werden inkomsten uit arbeid anders belast dan inkomsten uit vermogen, via 2 aparte belastingen die eind 19e eeuw waren ingevoerd (de vermogensbelasting en de bedrijfsbelasting). Een aparte vermogensbelasting bleef bestaan, als heffing over de waarde van het vermogen zelf.
Eén jaar later werden ook de eerste ‘gevreesde’ blauwe enveloppen verstuurd. Het belastingjaar liep toen nog van 1 mei t/m 30 april van het volgende jaar. Op het aangiftebiljet moesten bij aanvang van het nieuwe belastingjaar de bestaande en te verwachten inkomsten vermeld worden. Daar heeft zich inmiddels een wijziging voorgedaan: tegenwoordig loopt het belastingjaar gelijk met een kalenderjaar en moet men achteraf aangifte doen.
De Tweede Wereldoorlog was aanleiding voor het invoeren van een flink aantal nieuwe belastingen. De Duitse bezetters verhoogden bestaande belastingen en voerden nieuwe belastingen in om de oorlog te kunnen financieren. Na de oorlog werden er ook door de Nederlandse regering eenmalige vermogensheffingen doorgevoerd. Deze hadden het doel om de wederopbouw van Nederland te financieren. Hier stond tegenover dat de belastingen op arbeid en winst – die tijdens de oorlog fors waren toegenomen – werden verlaagd.
In de jaren na de oorlog groeide de Nederlandse verzorgingsstaat en de overheid had daarom ook steeds meer geld nodig om haar taken te kunnen volbrengen. Er werden daarom steeds meer belastingen ingevoerd: van de kansspelbelasting in 1961, de wet op de dividendbelasting in 1965 tot de invoering van BTW in 1968. Er werd steeds meer belasting geheven om de sociale zekerheidsregelingen te kunnen financieren en om beleidsdoelen te ondersteunen.
Vanaf het begin van de 21e eeuw begon de politiek zich steeds meer te bemoeien met het belastingstelsel. Er zijn dan ook talloze wijzigingen en aanpassingen in belastingen doorgevoerd in het kader van milieubeleid, inkomensbeleid, verbetering van concurrentiepositie en vestigingsklimaat of de bevordering van arbeidsparticipatie.
Een van de meest belangrijke belastingen, de inkomstenbelasting, werd ook in het begin van de 21e eeuw herzien. In 2001 werd het boxensysteem geïntroduceerd en die gebruiken we nu nog steeds. Er wordt belasting geheven over drie verschillende vormen van inkomen: met in box 1 de inkomsten uit werk en woning, in box 2 het inkomen uit aanmerkelijk belang en in box 3 het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.
Ook als belegger ben je niet vrijgesteld van het betalen van belasting. Dat komt omdat beleggingen volgens de Belastingdienst worden gezien als een manier om inkomen te genereren. Beleggingen worden gecombineerd met spaargeld en gezien als inkomsten in box 3 van de inkomstenbelasting. De Belastingdienst verwacht dat je spaargeld en beleggingen je iets opleveren en heffen daarom belasting.
Daarnaast is er een grote kans dat je dividendbelasting moet betalen: ook over het dividend dat je ontvangt wordt namelijk een percentage belasting geheven. Echter alleen als het dividend wordt uitgekeerd (cash dividend). Als het dividend meteen wordt geherinvesteerd in de belegging spreken we van stock dividend en hoeft er geen belasting te worden betaald.
De wijziging van de inkomstenbelasting is de laatste grote belastinghervorming die Nederland heeft gekend. Maar in twintig jaar is er inmiddels veel gebeurd. We hebben de kredietcrisis en de coronacrisis meegemaakt, de invloed van Europa is groter geworden en we werken inmiddels meer thuis. Om de uitdagingen van deze tijd het hoofd te kunnen bieden, vraagt dat om verandering.
Alleen kunnen grote wijzigingen in het huidige belastingstelsel niet worden doorgevoerd, omdat de ICT-systemen van de Belastingdienst aangepast moeten worden om wijzigingen mogelijk te maken. En die zijn enorm verouderd.
Dit voorkomt dat het belastingstelsel verder hervormd kan worden, iets waar wel al een tijd over gepraat wordt. Het wordt ook steeds actueler nu de maatschappij verandert: flexwerken is de norm geworden, woningen zijn schaars en klimaatverandering is een uitdaging. De belasting op arbeid wordt te hoog gevonden en die op kapitaal te laag. Een modern belastingstelsel moet Nederland weer klaarmaken voor de uitdagingen van de toekomst. Maar is dat mogelijk en gaan we daar als beleggers wat van merken?
Op de planning staat in ieder geval om de box 3-heffing, waar je beleggingen dus onder vallen, aan te pakken. Momenteel worden je spaargeld en beleggingen belast aan de hand van een fictief rendement. En dit wringt vooral bij spaarders: de spaarrente is al lange tijd zo laag dat het fictief rendement nooit behaald wordt. Daarom wordt de box 3-heffing ook aangepakt. Dit zou in 2026 moeten gebeuren.
Voor beleggers is het nog even afwachten hoe deze wijziging uitpakt. Ook beleggingen werden volgens een fictief rendement belast en worden straks in het nieuwe stelsel tegen het daadwerkelijke rendement belast. Het kan dus zijn dat de belasting die over spaargeld wordt geheven daalt terwijl de belasting die op beleggingen wordt geheven stijgt. Hierbij is wel de verwachting dat het heffingsvrij vermogen stijgt van €57.000 (2023) naar €80.000.
Tussen 2023 en 2026 gaat een overbruggingsperiode gelden met een speciale ‘overbruggingswet’. Hoe die wet er precies uit gaat zien is nog vaag, al zijn experts al wel kritisch op de huidige opzet hiervan.
Belasting is van alle tijden en wijzigingen in het stelsel zullen ook altijd voorkomen. Het is goed om daarvan op de hoogte te zijn. Bij Semmie focussen we ons natuurlijk vooral op het beleggingsstuk en houden je daarom ook graag op de hoogte mochten er belangrijke wijzigingen aankomen. Het is hierbij goed om te weten dat wij geen fiscaal advies geven en je voor fiscale vragen het beste naar je financieel adviseur, boekhouder of belastingadviseur kan gaan.
Thomas verdiept zich graag in ingewikkelde beleggingsmaterie. Door zijn creativiteit kan hij een verhaal altijd op de Semmie-manier overbrengen op de lezer: helder, toegankelijk en to-the-point.
Wij beleggen voor jou. Met helder inzicht in onze beleggingskeuzes, één duidelijke fee en eerlijk rendement.
Hoe werkt het