Quantative tightening is een monetair beleid dat centrale banken als de Europese Centrale Bank kunnen implementeren om de economie af te koelen. Dit wordt in het Nederlands ook wel kwantitatieve verkrapping genoemd en draait om het verkopen van obligaties om de geldvoorraad te verkleinen.
Quantative tightening is een instrument dat centrale banken in kunnen zetten om de economie af te koelen, bijvoorbeeld als er sprake is van een te hoge inflatie. Het voornaamste doel van centrale banken is namelijk om te zorgen voor prijsstabiliteit.
Het eerste instrument dat wordt ingezet door een centrale bank in zo’n situatie is het verhogen van de rente (zie ook: geldmarktrente). Wanneer dit niet voldoende is, gaan centrale banken over op quantative tightening. Doordat ze stoppen met het kopen van obligaties, beïnvloeden ze de langetermijnrente (ook wel kapitaalrente) genoemd, waardoor lenen duurder wordt en overheden, bedrijven en consumenten dit minder zullen doen. Door de geldvoorraad daarnaast te verlagen, wordt geld minder waard. Het gevolg: de inflatie wordt minder hoog.
Quantative tightening is de tegenhanger van het monetaire beleid dat centrale banken eerder, sinds de bankencrisis, aanhielden. Dit beleid heet quantative easing (QE) en draait juist om het kopen van (staats)obligaties om de geldvoorraad te vergroten en de economie een impuls te geven.
Het gevaar van QE is dat het kan leiden tot een hogere inflatie dan de 2% die centrale banken voor ogen hebben. Als dit het geval is, veranderen ze van koers en gaan ze over op tapering en quantative tightening.
Tapering lijkt een beetje op QT, maar draait eigenlijk om het overgangsproces tussen QE en QT. Tapering houdt namelijk in dat een centrale bank op minder grote schaal obligaties koopt, voordat het overgaat op QT. Dan wordt het kopen tot een halt gebracht en gaat de centrale bank zelfs over op het verkopen van obligaties. Het geld dat vrijkomt omdat de looptijd van obligaties aflopen, wordt niet herinvesteert.